Wat is de betekenis van dauwen?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

dauwen

dauwen - Werkwoord 1. (onpr) (meteorologie) ontstaan van condensatie op de grond of de vegetatie     ♢ Het had die koude morgen flink gedauwd en onze hele tent was kleddernat.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Dauwen

v., dauje; -d, dauwich.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Dauwen

(het dauwde, heeft gedauwd), 1. (onpers.) het zich vormen van dauw: bij betrokken lucht dauwt het weinig', 2. (dicht.) neerdalen van iets dat bij verkwikkende dauw vergeleken wordt: ’s Hemels zegen dauwde op onze arbeid; — ook: doen neerdalen; 3. zich als druppels afzetten, druppelen: de tranen dauwen op zijn wangen; (scherts.) h...

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

dauwen

dauwde, h. gedauwd (1 onpersoonlijk: er hangt dauw of slaat dauw neer; 2 lit. t. [als dauw verkwikkend] neerdalen; 3 druppelsgewijze bevochtigd zijn): 1 het dauwde sterk; 2 de hemel doet zijn zegen op ons -; 3 het zweet, waarvan het voorhoofd dauwt.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

dauwen

(dauwde, heeft gedauwd) 1. het zich vormen van de dauw: het heeft sterk gedauwd. 2. neerdalen: 's Heren zegen dauwe op u neer. 3. druppelen: tranen dauwden op zijn wangen.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Dauwen

(het dauwde, heeft gedauwd), 1. (onpers.) het zich vormen van dauw: bij betrokken lucht dauwt het weinig; 2. neerdalen, van iets dat met verkwikkende dauw vergeleken wordt: ’s hemels zegen dauwde op onze arbeid; ook: doen neerdalen; 3. met dauwvorming verschijnen: toen de morgen dauwde; 4.zich als druppels afzetten, druppelen: de tranen op...

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Dauwen

DAUWEN, (het dauwde, heeft gedauwd), het zich vormen van den dauw bij betrokken lucht dauwt het weinig; — (dicht.) neerdalen van iets dat bij verkwikkenden dauw vergeleken wordt: ’s Hemels zegen dauwde op onzen arbeid: — druppelen de tranen dauwen op zijne wangen; — (scherts.) het dauwt knapjes aan, het regent ferm door.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

Dauwen

Rorare dauwachtigh. Roscidus