dallesdekker
(1890) (Barg.) oorspronkelijk: een grote, nieuwe jas die over oude, armoedige kleren wordt aangetrokken (in toneelkringen van de 19de eeuw eveneens `een kledingstuk, dat bij gebrek aan een ander voor allerlei gelegenheden gebruikt wordt'). Vandaar een spottende benaming voor een armoedzaaier. Vgl. Frans argot: 'cache-misère'. • Dallesde...