Wat is de betekenis van Dagelijksch?

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Dagelijksch

DAGELIJKSCH, bn. wat iederen dag voorkomt zijne dagelijksche bezigheden; de dagelijksche omwenteling der aarde om hare as; — geef ons heden ons dagelijksch brood, wat wij eiken dag noodig hebben; — ik heb mijn (het) dagelijksch brood, een matig, maar voldoend bestaan; — in het dagelijksch leven, zooals men het dagelijks kan waar...

2024-04-20
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Dagelijksch

zie Alledaagsch.