Wat is de betekenis van daardoor?

daardoor - Voornaamwoordelijk bijwoord (scheidbaar) 1. door dat, door die waarbij de oorzaak van het vervolg is gegeven     ♢ Het is hierbinnen was het warm en vochtig. Daardoor beslaan alle ramen. 2. fysiek: ergens doorheen     ♢ Er zat een gat in de zak, en alle suiker...

daardoor - bijwoord, voegwoord uitspraak: daar-door of daar-door 1. door die zaak, door die oorzaak ♢ er zijn pannen van het dak, daardoor lekt het Bijwoord: daar-door of daar-door Voegwoord: daar-door of daar-...

adv., dêrtroch, troch dy wei.

...

vn. bw., door dat, door die zaak: daardoor werd hij ziek; — als oorzaak aanduidend vw. bw.: hij werd ziek, daardoor kon hij niet komen.

bw. (door dat; door die enz.): zie die straat, ga nu -; - werd hij gezond.

bw. 1. ('da:r) door dat, door die zaak: ga-; 2. (da:r'do:r) om die reden : en des te belangrijker.

vn. bw., door dat, door die zaak: daardoor komt die tocht; ter aanduiding van een oorzaak: daardoor werd hij ziek; als oorzaak aanduidend voegwoordelijk bw.: hij werd ziek, daardoor kon hij niet komen.

DAARDOOR, vn. bw. door dat, door die zaak daardoor werd hij ziek; — als oorzaak aanduidend vw. bw. hij is ziek geworden, daardoor kon hij niet komen.