daalder
daalder - Zelfstandignaamwoord 1. (numismatiek) een oude munt ter waarde van f1.50 ♢ Op de markt is uw gulden een daalder waard.
Word vandaag nog lid van Ensie
Wiktionary (2019)
daalder - Zelfstandignaamwoord 1. (numismatiek) een oude munt ter waarde van f1.50 ♢ Op de markt is uw gulden een daalder waard.
Ewoud Sanders (2019)
(1542, uit het Nederduits) zilveren munt Dat in 1516 in het Joachimsdal in Bohemen buitengewoon rijke zilveraders werden gevonden, zal de meeste mensen tegenwoordig een zorg zijn. Ten onrechte, want nog dagelijks vinden wij de gevolgen van deze ontdekking in onze portemonnee. En niet alleen wij, maar ook de inwoners van onder meer Australië,...
Muiswerk Educatief (2017)
daalder - zelfstandig naamwoord uitspraak: daal-der 1. munt met een waarde van 30 stuivers of anderhalve gulden ♢ in de negentiende eeuw konden we nog betalen met een daalder 1. de eerste klap is een daalder waard ...
Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)
Het voorkomen van een zilveren muntstuk ter waarde van (in de regel) dertig stuivers in bastaardvloeken verrast ons op het eerste gezicht. Wat duizend daalderen vonden wij bij Jeremias de Decker [1726]. De tot uitroep geworden vloek drukte vooral verontwaardiging, woede en irritatie uit.Voor een verklaring van het voorkomen van allerlei munt...
drs. L.A. Beeloo (1981)
oude zilveren munt van 30 stuivers, wordt in sommige streken van Nederland nog als rekeneenheid gebruikt. Momenteel kennen we alleen de rijksdaalder nog als munt. De daalder is van Oostenrijkse oorsprong: „Taler”, waarvan ook het woord dollar is afgeleid.
Dr. E. Schröder (1980)
De daalder is een Oudhollandse munt ter waarde van f 1.50 of, zoals men vroeger zei, dertig stuiver. Het woord is de verhollandste vorm van thaler en thaler is weer een verkorting van Joachimsthaler. In het plaatsje Joachimsthal in Bohemen werd in 1516 een rijke zilvermijn ontdekt en de sinds 1518 van dit zilver geslagen munten droegen de beeltenis...
Fa. A.J. Osinga (1952)
s., daelder.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-s), . 1. voorheen zilveren munt van 30 stuivers, nog als rekenmunt (f 1.50) gebruikt; (zegsw.) de eerste klap is een daalder waard. 2. (zeew. en timmervak) pin tot opvulling van gaten door verzonken spijkers gemaakt. 3. (w. g.) wegens gelijkheid in vorm: schijf van een appel, knol, wortel; witte vlekken op herten enz.
Winkler Prins (1949)
een in 1816 afgeschafte Ned. zilveren munt, ter waarde van 1½ gulden.
E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)
is de naam van een in 1816 afgeschafte Nederlandse zilveren munt ter waarde van anderhalve gulden.
M. J. Koenen's (1937)
m. -s (oud-Holl. zilverstuk van f 1.50); verg. rijksdaalder.
John Kooy (1933)
vóór 1816 Ned. munt = f 1,50.
Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)
Daalder - Oud-Hollandschc munt ter waarde van 1,50 gld.; in 1816 afgeschaft.
Jozef Verschueren (1930)
('da:ldər) m. (-s; -tje) [Joachimsfhal in Bohemen] Oudhollandse munt = f 1,50. → begin.
T. Pluim (1921)
oorspr. Joachimsthaler, daar dit geldstuk het eerst in Joachimsthal (Boheme) geslagen werd.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
Daalder - 1) Op een schip wordt het houten dek gewoonlijk met verzinkt ijzeren moerboutjes aan de stalen dekbeplating bevestigd. Deze moerboutjes worden van bovenaf ingebracht en met het oog op roesten laat men de koppen eenigszins diep in het hout inzinken, waarna het gat verder wordt gedicht door een ronde houten schijf, die gelijk met het dek wo...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
[Du. Taler, Joachimstaler naar het Joachimsthal in Bohemen waar deze munt voor het eerst geslagen werd], oudtijds zilveren munt met een waarde van 30 stuiver; waarde van f 1,50; (zegsw.) de eerste klap is een daalder waard; 2. pin die gebruikt wordt om gaten op te vullen die door verzonken spijkers gemaakt zijn. De daalder is een het eerst in Duit...
J.Pluim (1911)
letterlijk : gulden uit ’t Boheemsche Joachimsthal (Thaler), waar in ’t begin der 16e eeuw een zilvermijn werd geopend en een munt werd opgericht.
J. Hagers (1910)
Daalder - Eng. dollar, Fr. écu, D. thaler. Muntstuk in verschillende landen, bij de oude Hollandsche munt een zilverstuk ter waarde van f 1.50.
J. Kramer (1908)
(duitsch Thaler) Oudtijds een munt ter waarde van 1.50 en een nog in de spreektaal gebezigde benaming voor een zoodanige waarde.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.