Wat is de betekenis van Daagsch?

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Daagsch

DAAGSCH, bn. iederen dag terugkeerend die daagsche zorgen; — iederen dag dienstdoend daagsche kleeren, schoenen, eene daagsche jas, hoed, die niet op Zon- en feestdagen gedragen worden.

2024-04-18
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Daagsch

zie Alledaagsch.

2024-04-18
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Daagsch

Daagsch, bn. door den dag, in de werkdagen; een -e jas, hoed, die niet op zon- en feestdagen gedragen wordt.