Wat is de betekenis van connectie?

2024-04-25
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

connectie

(zelfstandig naamwoord) [alg.] zie: uit het Frans

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

connectie

(1982) (drugs) (Eng. Connection) drugsdistributiekring; drugshandelaar, dealer; smokkelroute (voor verdovende middelen). De French connection was ooit een beruchte heroïneroute, tussen Marseille en de Verenigde Staten (een paar decennia geleden opgerold). • Overdag hingen de kruimeldieven er rond, wachtend op de grote jongens....

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

connectie

connectie - Zelfstandignaamwoord 1. iemand die men kent als deel van een persoonlijk netwerk     ♢ Hij heeft daar een aantal connecties. 2. geleidende verbinding     ♢ De connectie werd verbroken. Woordherkomst Naamwoord van handeling van connecteren met het a...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

connectie

connectie - zelfstandig naamwoord uitspraak: con-nec-sie 1. verhouding tussen mensen ♢ ik heb geen connecties met dat bedrijf 2. relatie waar je voordeel van kunt hebben ♢ dankzij haar connectie...

2024-04-25
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Connectie

[Lat. con-nectere, -nexum = samenknopen] samenhang, verband; persoon met wie men relaties heeft, (mv) kennissen; connecties aanknopen, relaties tot stand brengen met personen.

2024-04-25
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Connectie

(konnektie) verbinding; relatie; familiebetrekking; invloedrijke kennis

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Connectie

s., konneksje.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Connectie

(<Lat.), v. (-s, ...tiën). 1. verbinding; vriendschappelijke betrekking, inz. handelsbetrekking: in connectie staan, treden met, connecties aanknopen; — kennis, invloedrijke betrekking: hij heeft overal connecties (in deze bet. ook in toepass. op de personen tot wie men in betr. staat). 2. samenhang, b.v. van tweegedinge...