Wat is de betekenis van cinema?

1) (1914-1918) (Vlaanderen, sold.) benaming voor: de radiografiezaal in het Belgisch Militair Hospitaal; een camouflagenet; nachtelijke vliegtuigraid of aanval; een bordeel. • (Tony R. De Bruyne: Soldatentaal 1914-1918. 1994) 2) (1981) (in de uitdrukking ‘cinema voor niets’) (Vlaanderen, sch.) gezegd wanneer het ondergoed van...

cinema - Zelfstandignaamwoord 1. bioscoop, gebouw waarin mensen in stoelen naar een film projecteren|geprojecteerd op een groot scherm kunnen kijken. ♢ Het lang verwaarloosde Collège Néerlandais is een van slechts twee gebouwen die Dudok buiten Nederland neerzette. Het ander is de niet meer bestaande Light Ho...

cinema - zelfstandig naamwoord uitspraak: ci-ne-ma 1. gebouw waar een film draait ♢ we gaan vanmiddag naar de cinema Zelfstandig naamwoord: ci-ne-ma de cinema de cinema's Syno...

bioscoop (informeel) We hebben hier ook de beste cinema uit de verre omtrek. Als ge blijft, neem ik u mee naar ciné Rio.’ ‘Ik ben nog nooit naar de cinema geweest. Is dat niet veel te duur?’ (Marita de Sterck, Niet zonder liefde) Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 7 Vlaamsheid: 2

vervelende toestand, theater. Dat was een ganse cinema. (Nooit ‘bioscoop’, laat staan ‘bios’).

(de, 's) bioscoop.- wat een cinema, wat een kouwe drukte. ‘Zonder veel cinema’ - solotheatershow van Jan De Smet (De Nieuwe Snaar), 2002.

bioscoop

bioscooptheater

bioscoop; faire du cinéma, voor de film spelen.