chagrijn
(19e eeuw) (vaak voorafgegaan door ‘stuk’) (< Fr. chagrin) (scheldw.) ontevreden, zuur en zwijgzaam iemand. Ook wel 'saggerijn' gespeld. In de jeugdtaal van eind twintigste eeuw noemde men zo iemand ook een 'chaggo'. • En 't speet Chris ook dat Ied zoo'n ‘sjagrijn’ had als vriendin, die aldoor trachtte te fluisteren...