Wat is de betekenis van Canonicus?

2024-04-25
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Canonicus

[kerkelijk Lat. = domheer] oorspr.: priester die volgens een bep. regel (canon) met de bisschop in gemeenschap leefde, kanunnik (z.a.).

2024-04-25
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Cănōnĭcus

volgens de regel; theoretisch ; tot de canon behorende ; subst. ook = kanunnik.

2024-04-25
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Canonicus

(Lat.), kanunnik, domheer.

2024-04-25
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

canonicus

(Lat.) m. kanunnik, domheer.

2024-04-25
Latijns-Nederlandsch Lexicon

Stephanus Axters (1937)

CANONICUS

1. Kerkrechtelijk, kerkelijk (KERKELIJK RECHT). 2. Erkend als tot de Schriftuur behoorend (SCHRIFTUUR).

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

canonicus

m. canonici (Lat. kanunnik).

2024-04-25
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Canonicus

Canonicus - → Kanunnik.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

canonicus

m. (...ci) (spr. si) [Lat.] kanunnik.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

canonicus

canonicus - m., kanunnik, domheer.

Gerelateerde zoekopdrachten