Caduc
bouwvallig; oud en zwak
Van Dale Uitgevers (1950)
(Fr.), bn., 1. bouwvallig (van gebouwen); — in slechte toestand, versleten: door het vele gebruik is dat bock caduc; dat paar handschoenen is nu al caduc; 2. (van personen) zwak, afgeleefd, afgewerkt, „op”: door overmatige studie is hij caduc.
M. J. Koenen's (1937)
bn. (Fr. [Lat. caducus]: bouwvallig; versleten; fig. oud en gebrekkig, afgeleefd); lees kaduuk.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: