Wat is de betekenis van Bun?

2024-04-18
WhatsApp woordenboek

redactie Ensie (2023)

BUN

Bottom

2024-04-18
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bun

(2000) (straattaal) goed. A bun: goed, oké (tussenwerpsel in gesprek). • (Ronald Snijders: Surinaams van de straat. 2000) • ‘Het bestaat niet dat je altijd bun (goed) met een meid ga blijven.’ (Leonie Cornips: Het Surinaams-Nederlands in Nederland. 2005)

2024-04-18
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Bun

vismand

2024-04-18
ABC van de Hengelsport

Van Onck (1972)

Bun

Bun - Een ruimte in de visboot die geschikt is om (aas)vis te bewaren. Deze ruimte staat in open verbinding met het water zodat steeds vers water wordt toegevoerd.

2024-04-18
Watersport A-Z

Kramer en de Bruin (1971)

Bun

Bun - ook beurt of kaar, een ruimte in een schip die door gaten in de huid in verbinding staat met het buitenwater en waarin de vis levend kan worden gehouden (→ Botter, fig.). Visboten hebben vaak ook een bun, waarop een opstand of trog is gemaakt, die tevens dient als zitbank.

2024-04-18
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Bun

s., bon(ne), bún, beun, bun, bodde, kear; (in vissersboot), trôch, trôge.

2024-04-18
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Bun

(krenten)broodje; knot [haar].

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bun

v. (-nen), 1. houten kist met gaatjes, waarin vis in het water levend wordt bewaard, beun, viskaar (ook aan boord van vissersvaartuigen) ; 2. bun in een barkas, opening in het midden van de sloep, door stevige hoofden aan de binnenkant omzoomd, waarin het anker hangt.

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bun

v. bunnen (ben; ook wel = kaar): de vissen wegen zwaar in zijn bunnetje.