Wat is de betekenis van buitenshuis?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

buitenshuis

buitenshuis - Bijwoord 1. niet binnen maar buiten het (eigen) huis, in een ander gebouw of woning Omdat er thuis altijd ruzie is, blijft hij veel buitenshuis Als het mooi weer is eten we buiten in de tuin. Voor buitenshuis eten gaan we naar een restaurant...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

buitenshuis

buitenshuis - bijwoord uitspraak: bui-tens-huis 1. niet in huis ♢ ze werkt buitenshuis 1. b.b.h.h. = bezigheden buitenshuis hebbende [wie een baan heeft of studie volgt] Bijwoord...

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

buitenshuis

buite(kant) die huis.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Buitenshuis

adv., bûtendoar, út 'e hûs.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Buitenshuis

bw., buiten het huis: zij slaapt buitenshuis, niet in het huis van hen bij wie ze woont.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

buitenshuis

bw. (niet in huis): hij heeft zijn bezigheden buitenshuis; voor buitenshuis.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

buitenshuis

(buitəns'huis) bw. buiten het huis waar men woont : slapen.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Buitenshuis

bw., buiten het huis: bezigheden buitenshuis hebbende (afgekort: b.b.h.h.); zij slaapt buitenshuis, niet in het huis van hen bij wie ze woont.