Wat is de betekenis van buitelen?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

buitelen

buitelen - Werkwoord 1. ergatief ergens over de kop heengaan of -rollen Hij was van de trap gebuiteld. 2. (inerg) over de kop gaan of rollen Er werd gestoeid en gebuiteld en iedereen had plezier. 3. elkaar verdringen ...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Buitelen

v., tommelje, bûkelje.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Buitelen

(buitelde, heeft en is gebuiteld), voor- of achterover over het hoofd omdraaien, tuimelen: voorover buitelen ; kopje buitelen ; — al buitelende vallen : in het water, van een plank buitelen; — (fig.) die koopman is gebuiteld, is over de kop, bankroet.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

buitelen

buitelde, h., i. gebuiteld (tuimelen, over de kop gaan, keukelen).

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

buitelen

(buitelde, heeft en is gebuiteld) hals over kop omdraaien zodat men weer op zijn voeten terechtkomt : achterover, voorover -; over de kop, het hoofd -; gebuiteld zijn, geruïneerd zijn. Syn. duikelen.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Buitelen

(buitelde, heeft en is gebuiteld), voor- of achterover over het hoofd omdraaien, tuimelen: voorover buitelen; kopje buitelen; al buitelende vallen: in het water, van een plank buitelen; (fig.) die koopman is gebuiteld, is over de kop, bankroet.

2024-04-25
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Buitelen

BUITELEN, (buitelde, heeft en is gebuiteld), tuimelen; duikelen kopje buitelen, voorover buitelen, vallen; — (fig.) die koopman is gebuiteld, is geruïneerd, bankroet; (kooph.) over den kop buitelen, failliet gaan. BUITELING, v. (-en), eene buiteling maken, (fig.) bankroet gaan.