Wat is de betekenis van buil?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

buil

buil - Zelfstandignaamwoord 1. (m) grote zeef voor het zeven van meel 2. (m) zak of zakje met bijvoorbeeld thee of kruiden 3. (f) / (m) (medisch) zwelling met het uiterlijk van een bobbel, bult buil - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van builen ...

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

buil

buil - zelfstandig naamwoord 1. een plek die dik en opgezet is ♢ Norman stootte zich en heeft nu een buil op zijn hoofd 1. daar kun je je geen buil aan vallen [daar zit niet veel risico aan] Zelfs...

2024-03-29
Dokterswoordenboek

Jannes van Everdingen en Arnoud van den Eerenbeemt (2010)

buil

Zwelling op de huid. Vaak gezegd van een onderhuidse bloeduitstorting die is gaan zwellen. Ook bult.

2024-03-29
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

buil

zie bluts.

2024-03-29
Molenwoordenboek

B.D. Poppen (2000)

Buil

Grote cilindervormige zeef in houten kast die rondgedraaid wordt om het meel te zeven.

2024-03-29
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

buil

(de, -en), (uitspr. E: boel), (vrnl. gebr. bij Hindostanen, in Nickerie ook bij Creolen) stier. Etym.: E. Vgl. ook AN bul (veroud. en dial.) en S boeloe = stier.

2024-03-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

buil

knop, ettergeswel; bult.

2024-03-29
Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

BUIL

(Fr.: Boil; ter plaatse Buil = heuvel, hoogte). Dorp in het O. van Weststellingwerf (1007 inw.). Buurschappen: Boekelte, Rijsberkampen. Herv. kerk, openb. school. Taal Stellingwerfs. Zie: Hepkema Memories, 549.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Buil

eig.: stier; een speculant a la hausse te Londen of New-York; John Bull: spotnaam voor Engelsman.