Wat is de betekenis van buiig?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

buiig

buiig - Bijvoeglijk naamwoord 1. regenachtig, met buien In die buiige periode gebeurden er veel ongelukken. Woordherkomst Afleiding van bui met het achtervoegsel -ig.

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

buiig

buiig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: bui-ig 1. met regen ♢ we hadden geen mooi weer gisteren, het was buiig Bijvoeglijk naamwoord: bui-ig de/het buiige ... Synoniemen regenachtig

2024-04-25
Prisma van het weer

Peter Timofeeff (1993)

Buiig

Weerbeeld, waarbij buien een grote rol spelen. Er zijn droge perioden, maar van tijd tot tijd valt er een bui.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Buiïg

adj., buijich, buoijich, ûnlijich, suterich; (van humeur), ritich.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Buiig

bn. (-er, -st), ongestadig, veranderlijk, regenachtig, winderig (van het weer).

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

buiig

bn. (onvast, ongestadig, regenachtig): het was buiig weer.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

buiig

('buiәch) bn. (-er, -st) onvast, regenachtig : weder.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Buiig

bn. (-er, -st), ongestadig, veranderlijk, regenachtig, winderig (van het weer); (fig.) lijdend aan stemmingen: hij is buiig, wisselend van humeur.