Wat is de betekenis van bui?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bui

bui - Zelfstandignaamwoord 1. (meteorologie) een kortstondige periode van neerslag De plotselinge bui zorgde voor veel ongelukken op de weg. 2. een voorbijgaande stemming Hij was in een slechte bui toen hij om drie uur 's nachts gebeld werd.

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bui

bui - zelfstandig naamwoord 1. regen, sneeuw of hagel die valt ♢ we moesten schuilen voor de bui 1. ik zag de bui al hangen [ik zag de narigheid al aankomen] 2. de bui zal wel o...

2024-04-19
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

bui

- onweerachtige bui, onweersbui, onweer. Na de middag wordt de atmosfeer in toenemende mate onstabiel en is er kans op een onweerachtige bui. - DS, 30-08-2002.

2024-04-19
Prisma van het weer

Peter Timofeeff (1993)

Bui

Neerslag die valt uit convectieve bewolking. Een gemiddelde bui heeft een levensduur van ongeveer een half uur en maakt verschillende stadia van ontwikkeling door. Het begint met convectie, waarbij in gunstige omstandigheden (voldoende vocht en onstabiliteit) in het convectief condensatieniveau een kleine wolk van het geslacht cumulus ontstaat: een...

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

bui

reënvlaag; luim, nuk; skielike aanval van hoes, lag, ens.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Bui

s., bui, buoi; — waaruit alleen wind komt, wynbuoi; koude —, skip mei sûre apels; de -en volgen elkaar op, de iene bui jaget de oare; (stemming), rite, gyl; een verliefde —, in griene rite; een knorrige — hebben, in forkeard steed yn ’e holle hawwe, in min s...

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

BUI

Wat de uitwendige verschijnselen betreft spreekt men van een bui (regenbui, sneeuwbui, hagelbui, event. ook onweersbui), wanneer er neerslag valt gedurende een betrekkelijk korte tijdsduur en met een plotseling inzetten (of event. ook een plotselinge versterking) van de regen, sneeuw- of hagelval. De intensiteit is vaak groot (bij een uitzon...

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bui

v. buien, buitje (1 korte periode van slecht weer: regen, hagel enz.; regenvlaag; 2 kortdurende stemming; luim): 1. donderbui, hagelbui, regenbui; 2. een goede, kwade bui hebben, kuur, luim; hij heeft van die buien, is anders dan gewoonlijk; bij buien, nu en dan, soms.