Wat is de betekenis van brompot?

2024-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

brompot

brompot - Zelfstandignaamwoord 1. Een persoon die altijd boos is, vaak een oudere man. Gé en Arie zijn twee oude brompotten die zich vaak druk maken om allerlei zaken. Woordherkomst samenstelling van brom en pot

2024-04-23
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

brompot

knorrige persoon.

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Brompot

m. en v. (-ten), brommig, ontevreden, knorrig mens.

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

brompot

m., brompotten (brommig mens).

2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

brompot

('brom) m. en v. (-ten) iemand die gedurig bromt. Tgst. lachebek.

2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Brompot

m. (-ten), brommig, ontevreden, knorrig mens.

2024-04-23
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Brompot

BROMPOT, m. en v. (-ten), brommig, knorrig mensch.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)