Wat is de betekenis van brei?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

brei

brei - Zelfstandignaamwoord 1. breiwerk brei - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van breien ♢ Ik brei 2. gebiedende wijs van breien brei! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van breien ...

2024-04-19
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

brei

breiwerk Zij legt haar brei neer en heft de armen op, net als een oude pastoor die de zegen gaat geven. (Paul de Wispelaere, Tussen tuin en wereld) Geen Algmeen Nederlands Gangbaarheid: 4 Vlaamsheid: 1

2024-04-19
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

brei

Breiwerk. Haar brei is uit haar vingers en van haar schoot gegleden, OP DE BEECK 1947, 210.

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

brei

gebrei, met lang penne ‘n draad so deureenstrengel dat dit ‘n geheel word (trui); knoop (net); diervel (rieme), deur wrywing sag maak; deureenknie; op sportgebied afrig; gehard maak.

2024-04-19
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Brei

pap, brij; den Brei verschütten, de zaak bederven; er geht wie die Katze um den heißen Brei herum, hij draait er maar steeds omheen.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

brei

v. breien (Z.-N. gew. trottoir).

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Brei

m., (gew.) breiwerk, stuk waaraan gebreid wordt.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Brei

Het begrip brei heeft 2 verschillende betekenissen: 1. brei - BREI, m. (gew.) breiwerk. 2. brei - BREI, v. (-en), (Zuidn.) stoep.