Wat is de betekenis van breed?

2024-04-16
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

breed

(1987) (jeugd) mooi. • (Jan Kuitenbrouwer: Turbotaal. Van sociobabble tot Yuppiespeak. 1987) • (Marc Hofkamp & Wim Westerman: Aso’s, bigi’s, Crimi’s. Jongerentaalwoordenboek. 1989) • (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991)

2024-04-16
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

breed

breed - Bijvoeglijk naamwoord 1. van grote afmeting in de zijdelingse richting Zo'n Hummer is wel een erg brede auto. 2. het ~ hebben: welvarend zijn Zij hadden het niet zo breed in die akelige tijd. 3. bij een rechthoek de lengte van de...

2024-04-16
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

breed

breed - bijvoeglijk naamwoord 1. met veel ruimte van zijkant naar zijkant ♢ deze straat is breed 1. een brede rug hebben [veel kritiek kunnen verdragen] 2. een brede scheiding h...

2024-04-16
Jargon & Slang van Wielrenners

Marc De Coster (2017)

Breed

Breed - 'zich breed maken': tijdens de eindsprint de ellebogen gebruiken. Germanisme. Betekent eig. zich doen gelden.

2024-04-16
Politiek woordenboek

Marco Bunge (1985)

Breed

Uitgebreid integraal. Een breed debat is een debat waarin vele kanten van een zaak aan de orde worden gesteld. In een dergelijk geval spreekt men ook wel van een beleidsdebat. De breedte van een debat blijkt tevens uit het aantal daarbij aanwezige vertegenwoordigers uit het kabinet. Zo waren bij de belangrijke kernwapendebatten in de laatste jaren...

2024-04-16
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

breed

Ruim, soms bep.: grof, ruw enz. Bijv. in de volg. verb.: in de breedste zin (van het woord); een breed geweten, ook: rekbaar, niet nauwgezet; iets in brede trekken weergeven, in ruwe, grove trekken; (litt. t.) met een breed hart, naar hartelust; - (bijw.) iets breed omschrijven, uitvoerig. Roedi mag met een breed hart de...

2024-04-16
Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1950

Pieter Scheen (1969)

Breed

Breed; zie A. M. Honhoff.

2024-04-16
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

breed

bn., (soms, ook:) wijd. Een broek met brede pijpen aan de onderkant (Waller 105). Verder bijv.: brede rok (Essed 127), brede mond (Ferrier 1968:134), brede buik (Roemer 1976: 27), breed bladerdak van een boom (Vianen 1969: 86). Etym.: In AN in dergelijke combinaties veroud. - Zie ook: smal (1).

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-16
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

breed

breë; breër, breedste, uitgestrek in die wydte, wyd; ruim; uitvoerig.