brakken
(2016) (inf.) gelijktijdig braken en kakken. Zie ook: brakkie*; even een brakje leggen. • ‘Ik heb zojuist gebrakt.’ ‘Gebrakt?’ ‘Dat is als je gelijktijdig braakt en kakt.’ (James Worthy: Mottenballen voor de ziel. 2016)
Marc De Coster (2020-2024)
(2016) (inf.) gelijktijdig braken en kakken. Zie ook: brakkie*; even een brakje leggen. • ‘Ik heb zojuist gebrakt.’ ‘Gebrakt?’ ‘Dat is als je gelijktijdig braakt en kakt.’ (James Worthy: Mottenballen voor de ziel. 2016)
J.H. van Dale (1898)
BRAKKEN, (alleen gew.) hard in de weer, druk bezig zijn; — boodschappen, inkoopen doen; — (van kinderen) heel veel op straat zijn.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: