Braak (diefstal)
v./m., 1. verbreking van een afsluiting, met het doel zich wederrechtelijk toegang te verschaffen; ook gezegd met betrekking tot grote meubelen, als kasten en lessenaars (in tegenstelling met verbreking: het openbreken van dozen, kistjes, trommels enz.): diefstal met braak; 2. werktuig om mee te breken; m.n. houten toestel om de vlas- en hennepste...