Wat is de betekenis van bons?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bons

bons - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bonzen ♢ Ik bons 2. gebiedende wijs van bonzen bons! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bonzen bons je? bons - ...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bons

bons - zelfstandig naamwoord 1. dof geluid van iets wat valt ♢ met een bons plofte Fabian op de bank 2. iemand die altijd op de voorgrond treedt ♢ er zaten allemaal bonzen van het bestuur op de tribune...

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie supplement

Oosthoek (1972)

Bons

m. (-zen), (gemeenz.) invloedrijk, vooraanstaand persoon, m.n. invloedrijk partij- of vakbondsleider: hij had de bonzen op zijn hand.

2024-04-25
Watersport A-Z

Kramer en de Bruin (1971)

Bons

Bons - klein platbodemig vissersvaartuig, vroeger vooral vissend in de NOhoek van de Zuiderzee (Urk, Vollenhove). Vertoont veel gelijkenis met de → schokker en heeft onder meer eveneens de voorover hellende rechte voorstevenbalk met klamp en rol voor de ankertros. Er komen in ons land nog maar enkele bonsjes voor.

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

bons

dowwe slag; stamp, stoot; gebons, hard stamp of klop.

2024-04-25
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Bons

gemeenzaam woord voor: vakverenigings- of partijleider

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Bons

s., bo(u)ns, smak, homp, hoemp, pomp, dúst, boks; de — geven, ôfskouderje; de — krijgen, de koer, de skop krije.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bons

I. tw., het geluid van een zwaar neervallend lichaam of een ander dof geluid nabootsend; uitroep bij het zien, horen of vertellen van iets plotselings of onverwachts. II. zn. v. (bonzen). 1. stoot, klap, slag (als handeling of als geluid); — de bons krijgen, zijn afscheid krijgen, afgewezen worden; inz. van vrijers die door hun meisje...

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bons

1. tw. (klanknabootsing): bons, daar lag hij! 2. v. bonzen (slag, plof, smak): met een zware bons viel het op de grond; zegsw. de bons krijgen, afgedankt, weggestuurd worden; iem. de bons geven, afdanken, afwijzen.