Wat is de betekenis van bon af?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bon af

(19e eeuw) (< Fr. bon, goed + af) (inf.) goed af. Soms ook ironisch gebruikt: slecht af. • Ben je van dat hoeiewinkeltje ? Martha knikte. — Nou kind dan ben je bon af. (De Gids: nieuwe vaderlandsche letteroefeningen. 1890) • Als je steelt ben je bon af, heb je 'n paleis van 'n huis met bediening en livrei &mda...

2024-04-25
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

bon af

(< Fr. bon, goed) 1. goed af: Dat die ouwe kolonel nou lekker z’n voetjes kan warmen en bon-af met haar is, MENS2 291; 2. (iron.) slecht af: Me vrouw is roomsch, ik doe ’r al in geen j are meer aan, ... as je ’t van de kerk mot hebbe, ben je bon af, HERMUS 44.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bon af

bn., (gew.) goedaf.