Wat is de betekenis van bogen?

2023-12-06
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bogen

bogen - Werkwoord 1. (inerg) ~ op: erkenning opeisen voor iets Hij boogde op zijn aanzienlijke kennis van zaken. bogen - Werkwoord 1. meervoud verleden tijd van buigen ♢Wij bogen ♢Jullie bogen ...

2023-12-06
Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

bogen

Bouwelementen, over het algemeen gebogen, die een opening overbruggen en verticale belastingen overdragen naar weerskanten van die opening, als ook bouwelementen of vrijstaande constructies die op bogen lijken of bouwkundig zo worden behandeld. (AAT-Ned)


Direct alle 13 resultaten bekijken?

Word vriend van Ensie!

2023-12-06
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bogen

bogen - regelmatig werkwoord uitspraak: bo-gen 1. er trots op zijn ♢ hij kan erop bogen dat hij de beste van de klas is Regelmatig werkwoord: bo-gen ik boog jij/u boogt ...

2023-12-06
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Bogen

(ook: Bögen), boog; strijkstok; handboog; ein Bogen Papier, vel(letje) papier; in Bausch und Bogen, bij de roes, voetstoots, en bloc; den Bogen heraushaben, er achterlijn; ein Buch von 10 Bogen, een boek van 10 vel (160 blz.).

2023-12-06
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bogen

(boogde, heeft geboogd), 1. bluffen, roemen, stoffen op: op zijn afkomst bogen; hoog opgeven van: op zijn ervaring bogen. 2. dankbaar prijzen; trots, prat zijn op iets: waar Bloemendaal op keur van bloemen boogt. 3. (w. g.) vertrouwen stellen in, steunen; — (gew.) vliegers oplaten.

2023-12-06
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bogen

boogde, h. geboogd (roemen, trots zijn op): bogen op ervaring, zich verheffen.

2023-12-06
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Bogen

Bogen - → Bouwkunde, Landmeten, Stoomketels (bemetseling), Wegenbouw.

2023-12-06
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bogen

('bo:gәn) (boogde, heeft geboogd) trots zijn : op zijn afkomst, ervaring -.

2023-12-06
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bogen

(boogde, heeft geboogd) 1. bluffen, roemen: op zijn afkomst bogen; hoog opgeven van: op zijn ervaring bogen; 2. trots zijn op iets: hen, die op hun wijsheid bogen; ook positief: hij kan op ruime ervaring bogen.

2023-12-06
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Bogen

Hoofdpl. van het ambtsdistrict B. (33000 inw.) van het beiersche regeeringsdistrict Neder-Beieren, aan de Bogenbach, 13 km. van Straubing, 1400 inw.

2023-12-06
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Bogen

BOGEN, (boogde, heeft geboogd), bluffen, roemen, stoffen op op zijne afkomst bogen; hoog opgeven van op zijne ervaring bogen; — dankbaar prijzen; trotsch, prat zijn op iets: waar Bloemendaal op keur van bloemen boogt; — (w. g.) vertrouwen stellen in, steunen; — (gew.) vliegers oplaten.

2023-12-06
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Bogen

Bogen, ow. gel. (ik boogde, heb geboogd), zich beroemen; stoffen op; op zijne afkomst -.

2023-12-06
Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Bogen

z.n.m., mv. - Ronde houtjens, waarin zich gaatjens bevinden, door welke men het touwwerk kan laten gaan.