Wat is de betekenis van boemelen?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

boemelen

Het begrip boemelen heeft 2 verschillende betekenissen: 1) van treinen: traag rijden. traag rijden van een trein die bij elk tussenstation stopt. 2) uitgaan en veel drinken. uitgaan en daarbij veel alcohol drinken, vooral door de kroegen af te lopen; aan de boemel gaan; aan de zwier gaan; de bloemetjes flink buitenzetten; doorzakken;...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

boemelen

boemelen - Werkwoord 1. (inerg) zijn tijd doorbrengen met uitgaan, brassen, slempen Er werd weer flink geboemeld die avond. 2. (inerg) met de stoptrein reizen Er was eindeloos geboemeld, maar uiteindelijk kwamen ze toch aan op de plaats van bestemming....

2024-04-25
Jargon & Slang van Studenten

Marc De Coster (2017)

Boemelen

Boemelen - aan de zwier gaan. Aan de Duitse studententaal ontleend, waar het woord oorspronkelijk betekende: slenteren, wandelen. Later ging men het dan gebruiken voor kroeglopen.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Boemelen

(boemelde, heeft geboemeld), 1. zijn tijd doorbrengen met uitgaan, de kroegen aflopen enz. (inz. van studenten): erg aan ’t boemelen zijn. 2. met de boemeltrein gaan. 3. (van een trein) telkens stoppen, niet opschieten.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

boemelen

boemelde, h. (2), i. (1, 2) geboemeld (1 niet veel uitvoeren, kroegen bezoeken, sjouwen, zich amuseren inz. van studenten; 2 met een boemeltrein reizen): 1. boemelen, maar niet studeren; 2. we moesten boemelen van Utrecht tot Amsterdam.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

boemelen

(boemelde, heeft geboemeld) [Frekw. bommen] 1. niets uitvoeren en de kroegen aflopen : die student kan niets dan -. 2. met de boemeltrein reizen : wij boemelden van Antwerpen naar de Moerdijk.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Boemelen

(boemelde, heeft geboemeld), 1. zijn tijd doorbrengen met uitgaan, de kroegen aflopen enz. (m.n. van studenten): hij heeft vroeger veel geboemeld; 2. met de boemeltrein gaan; 3. (van een trein) telkens stoppen, niet opschieten.

2024-04-25
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Boemelen

Rondslenteren, den tijd in ledigheid doorbrengen.