Wat is de betekenis van boeler?

2024-04-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

boeler

(1970+) (straattaal) scheldw. voor homo; flikker*. Volgens Joustra (Homo-erotisch Wdb) mogelijk afgeleid van zestiende eeuwse 'boel', aanvankelijk de vrouwelijke naam voor een broer, later voor een geliefde, soms ook hoer. Ook wel ‘boelerbeest’ in homojargon. De term komt frequent voor op webpagina's en in nieuws-groepen. 'Boeleren'...

2024-04-24
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

boeler

(de, -s), homosexuele man, (a) als neutraal woord. Een boeier rent, dwars over straat. Ze rossen 'em, ze schoppen 'em (Cairo 1980b: 134). (b) als scheldwoord (zie cit. onder boelen). Etym.: Zie boelen. Zie ook: schuren (3), schuurmeid, mati, kompe.