Wat is de betekenis van boefje?

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

boefje

(1880) (Zaanstreek) flanellen onderlijfje. • Boefje, flanellen onderlijfje. (Lijst van Zaansche woorden. In: Noord en Zuid. Jaargang 3. 1880)

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

boefje

boefje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord boef

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Boefje

o. (-s), 1. kleine boef; 2. rakker, kwajongen ; ook troetelnaam voor een kleine snuiter, ook wel voor een hond.

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

boefje

o. boefjes (kleine, aankomende boef, schurk; troetelnaam: rakker, schelmpje).

2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Boefje

o. (-s), 1. kleine boef; 2. rakker, kwajongen, ook troetelnaam voor een kleine snuiter, ook wel voor een hond.

2024-04-20
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-20
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)