Wat is de betekenis van bips?

2024-03-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

bips

achterste. deel van het lichaam waarop men zit; billen; achterste; achterwerk. Voorbeelden: Gobelin zag hem over de houten zitting van de oude stoel heen en weer schuiven. Straks haalt-ie nog een splinter in zijn bips, dacht hij. Heere Heeresma, Heeresma helemaal, 1978 Karen en Tina vinden dat er best enkele kilootjes af kunn...

2024-03-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bips

1) (1894) (ook: bibs) (inf.) billen; achterste. Mogelijk een verkorting van bibbers. Vooral in het spraakgebruik van ouders en kinderen en ziekenhuispersoneel. Voor achterste zijn er talrijke syn. in de volkstaal, vaak eufemistisch maar vaak ook plat: achterdoos*; achterfaçade*; achterkasteel*; achterkeuken*; achterkoets*; batterij*; brits*;...

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bips

bips - Zelfstandignaamwoord 1. (anatomie), (eufemisme) billen, achterwerk, derrière - Voor de bips geldt kijken, kijken, maar niet aankomen. - Het stoute kind kreeg een tik op zijn bips.

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bips

bips - zelfstandig naamwoord 1. gedeelte van het lichaam waar je op zit ♢ de baby zat met zijn bips op krukje Zelfstandig naamwoord: bips de bips de bipsen het bipsje ...

2024-03-29
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

bips

Kont, achterwerk. Vooral in het spraakgebruik van ouders en kinderen en ziekenhuispersoneel. Het woord is via de vorm ‘bibbers’ afgeleid van ‘billen’. Een schertsende variant is ‘bibselerij’. Eveneens afkomstig uit de kinderkamer is de term kadetjes”. In Vlaanderen gebruikte men lange tijd de uitdrukking ‘iemands bips warm maken’ voor ‘iemand een p...

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bips

(mv.), schertsend euf. voor billen; ook wel als enkelvoud gebruikt met mv. bipsen.

2024-03-29
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)