Wat is de betekenis van bind?

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bind

bind - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van binden ♢ Ik bind 2. gebiedende wijs van binden bind! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van binden bind je?

2024-04-24
Woordenboek automatisering

Henk Biemond (1985)

Bind

(1) Een verzoek om het tot stand brengen van een sessie tussen twee logische eenheden (SNA). (2) Bij een massageheugen is dit een kenmerk van een gegevensverzameling, waarmee deze gegevensverzameling op één of meer direct toegankelijke geheugeneenheden kan worden opgeslagen totdat de desbetreffende gegevensverzameling door de gebruike...

2024-04-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

bind

gebind, vasmaak (met tou, ens.); verenig; beperk; vashou; van band voorsien (boek); dikker maak (sop); styf word.

2024-04-24
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Bind

I (in)binden, verbinden, verplichten; omboorden, beslaan; constiperen; bind apprentice, als leerling besteden; bind over, (onder borgstelling) verplichten, zich voor het gerecht te verantwoorden; bind up, verbinden, samen-, inbinden; zie ook: bound; II binden, pakken III boogje.

2024-04-24
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Bind

Bind, o. (-en), (B. BINDTE), (bouwk.) dwarsbalk. *-BALK, m. (-en), hoofdbalk. *-EN, bw. ong. (ik bond, heb gebonden), vastmaken, -hechten; iem. de handen -, (ook fig.) iem. in alles belemmeren; bezems -; aan schoven -; met touwen -; een boek -, er eenen band om leggen; (fig.) iem. iets op het hart -, op zijn geweten geven; ik wil daaraan niet gebo...