Wat is de betekenis van billijk?

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

billijk

billijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. redelijk, rechtvaardig, eerlijk, een niet te hoge of te lage prijs Hij verkocht die lamp voor een billijke prijs. billijk - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van billijken ♢ Ik billijk...

2024-04-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

billijk

billijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: bil-lijk 1. volgens het idee dat iedereen evenveel (kansen) moet krijgen ♢ het is niet billijk dat vrouwen minder verdienen dan mannen Bijvoeglijk naamwoord: bil-lijk ... is...

2024-04-24
Germanismen in het Nederlands

Dr. S. Theissen (1978)

Billijk

In de betekenis van ‘goedkoop’ wordt billijk bijna door iedereen als een germanisme (D. ‘billig’) beschouwd. Slechts de vertaalwoordenboeken Van Gelderen en Jansonius maken er geen bezwaar tegen : ‘Autoreparatie vakkundig snel en billijk.' (Het Parool, 11.10.72, p. 27) ‘Omlijstingen, artistiek en billijk.&...

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Billijk

adj. & adv., binlik, billik, skiklik, skaplik; nietzijn, der net lâns, der net op troch kinne, der by troch wêze; nietachten, net goedkrije kinne.

2024-04-24
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Billijk

bn. bw. (-er, -st), 1. (van pers.) rechtvaardig en redelijk; (van zaken) overeenkomende met of voortvloeiende uit redelijke rechtvaardigheid; zó als voor het alg. gevoelen behoorlijk is op grond van de omstandigheden : een billijk rechter; dat is niet meer dan billijk; billijk handelen; hij was nogal billijk in zijn eisen...

2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

billijk

bn., bw. (1 rechtmatig; 2 rechtvaardig; 3 redelijk): 1. billijke verwachtingen; 2. billijk zijn tegenover zijn tegenstander; 3. billijke eisen; billijk handelen.

2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

billijk

('billәk) bn. en bw. (-er, -st) [~ Iers bil. goed] 1. rechtmatig: zijn aandeel; -e verwachtingen. 2. redelijk: -e prijzen; in zijn eisen. 3. niet alleen het recht, maar ook verzachtende omstandigheden in acht nemend: tegen zijn vijand; handelen. Syn. rechtmatig, rechtvaardig. Tgst. ➝ onbillijk.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Billijk

bn. en bw. (-er, -st), 1. (van personen) rechtvaardig en redelijk; (van zaken) overeenkomende met of voortvloeiende uit redelijke rechtvaardigheid; zó als naar algemene maatstaven behoorlijk is op grond van de omstandigheden: een billijk oordeel; dat is niet meer dan billijk handelen; hij was nogal in zijn eisen; een billijke prijs, schappel...