BIK
Bike
Marc De Coster (2020-2024)
(18e eeuw) (varianten: bikkement, bikkesement, bikkerij, biks) (Barg.) (warm) eten; voedsel. Pseudo-geleerde uitgang -ement, zoals in stadhuistaal 'document' en 'testament' of gewoon het Franse achtervoegsel. Bikkesement werd reeds in 1731 aangetroffen. Zie ook: zijn bik ophalen. • Eetbare waaren: Bikkement. (Nicolas Racot de Grandval: Nederdu...
Wiktionary (2019)
bik - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bikken ♢ Ik bik 2. gebiedende wijs van bikken ♢ bik! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bikken ♢ bik je?
Ewoud Sanders (2019)
eten, voedsel In 1886 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, samengesteld door Is. Teirlinck, in de verbinding fijne bik. In 1924 werd in Nijmegen linke bik gehoord voor ‘slecht eten’ en in 1931 schofel bik met dezelfde betekenis. Het werkwoord bikken voor ‘eten’ werd al in de 14de eeuw opgetekend en kom...
Leendert Brouwer (2017)
1. Beroepsbijnaam voor een steenhouwer: mnl. bicke = werktuig om te bikken, bikhamer. 2. Patroniem op basis van de voornaam Bicke / Bicco uit Bighard of Burkhard.
Van Dale Uitgevers (1950)
I. o. en v., wat afgebikt is, steenafval, puin: een pad met bik harden; — stukken en brokken van Bentheimer steen, fijngestampt tot schuurgoed: zand en bik te koop. II. m., 1. (gew.) eten: dat is goede bik, ook fig. : dat is wat goeds; — (iron.) dat is me ook een bik, daar is niets aan; 2. (gew.) bijt in h...
M. J. Koenen's (1937)
I. o. (afval van steen, steengruis). II. v. bikken (Z.-N. houweel); zie pik. III. m. (Z.-N. eten), volkst.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: