bijspijkeren
(19e eeuw) (inf.) bijwerken, ophalen (van kennis), op het vereiste niveau brengen: 'zijn wiskunde wat bijspijkeren'. Ook: herstellen van ziekte: 'hij is weer aardig bijgespijkerd.' • ‘Zóo, vier en twintig!’ zegt de tooneeldirekteur, en bromt iets tusschen de tanden. - ‘Dat heb je van die kleine plaatsen,’ herneem...