Wat is de betekenis van bijspijkeren?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bijspijkeren

(19e eeuw) (inf.) bijwerken, ophalen (van kennis), op het vereiste niveau brengen: 'zijn wiskunde wat bijspijkeren'. Ook: herstellen van ziekte: 'hij is weer aardig bijgespijkerd.' • ‘Zóo, vier en twintig!’ zegt de tooneeldirekteur, en bromt iets tusschen de tanden. - ‘Dat heb je van die kleine plaatsen,’ herneem...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bijspijkeren

bijspijkeren - Werkwoord Woordherkomst samenstelling van bij en spijkeren Uitdrukkingen en gezegden ♦ iemand bijspijkeren iemand financieel ondersteunen Synoniemen goedmaken, inhalen, opvijzelen

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bijspijkeren

(spijkerde bij, heeft bij gespijkerd), 1. wat stuk is (voorlopig) door spijkeren herstellen; 2. iets goedmaken, zijn schade inhalen : bij zijn mondeling examen moet hij nog heel wat bijspijkeren; 3. opknappen, herstellen van ziekte of zwakte: hij is weer aardig bijgespijkerd; 4. iem. bijspijkeren, met geld ondersteunen; — bij betalen: veel...

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bijspijkeren

spijkerde bij, h. bijgespijkerd (1 eig. door spijkeren [voorlopig, voor behulp] herstellen; 2 fig. bijwerken, herstellen bijbetalen): 1. de planken van een schutting bijspijkeren; 2. hij heeft met zijn mondeling heel wat bij te spijkeren.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bijspijkeren

('bij) (spijkerde bij, heeft bijgespijkerd) 1. door spijkeren herstellen : de planken van een schutting -. 2. geldelijk ondersteunen ; iemand -. 3. bijbetalen : veel moeten -. 4. herstellen : hij moet, door zijn mondeling eksamen, veel -.

2024-04-25
Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Bijspijkeren

Eig. door hier en daar een spijker te slaan, iets dat los zit vastmaken, iets herstellen, opknappen, oplappen. Vandaar fig. trans. goed maken, zijn schade inhalen; zijn tekort aan kennis aanvullen; intr. opknappen, herstellen van een ziekte; ook in 't algemeen weer terecht komen. Vgl. Ndl. Wdb. II, 2638; Haagsche Post, 26...

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bijspijkeren

(spijkerde bij, heeft bijgespijkerd), 1. wat stuk is (voorlopig) door spijkeren herstellen; 2. iets goedmaken, zijn schade inhalen: voor zijn mondeling examen moet hij nog heel wat bijspijkeren; 3. opknappen, herstellen van ziekte of zwakte: hij is weer aardig bijgespijkerd; 4. iemand met geld ondersteunen; bijbetalen: veel moeten bijspijkeren.

2024-04-25
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)