Wat is de betekenis van biefstuk?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

biefstuk

Het begrip biefstuk heeft 2 verschillende betekenissen: 1) stuk gespierd rundvlees. stuk of lap vlees gesneden uit de bovenbil, standaard van een rund soms ook van een paard; stuk van het spierstuk of de lende van een rund of ook van een paard. 2) stuk goed spiervlees. lap of stuk goed spiervlees in het algemeen; goed stuk spiervlees...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

biefstuk

biefstuk - Zelfstandignaamwoord 1. (voeding) een lap rundvlees, kalfsvlees of paardenvlees van de bovenbil Biefstuk moet je niet te lang bakken anders word hij taai. Biefstuk van een paard is extra mals en bevat meer ijzer. Woordherkomst...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

biefstuk

biefstuk - zelfstandig naamwoord uitspraak: bief-stuk 1. stuk vlees van de bovenbil van een koe ♢ biefstuk hoef je maar kort te bakken Zelfstandig naamwoord: bief-stuk de biefstuk de bie...

2024-04-25
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

biefstuk

biefstuk: in de oertijd van het wielrennen, toen er nog geen speciale koersbroeken waren met zeemleren kruis, gebeurde het dat een renner op een zweer of cyste van het zitvlak en dus in zijn broek een biefstuk legde om de pijn draaglijker te maken. Vlees op vlees voelde immers zachter aan. tourwinnaar Lucien van Impe had veel last van dit soort ble...

2024-04-25
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Biefstuk

van Eng. beafsteak, is het lende- of filetstuk van het rund. Het wordt half gebraden op groot vuur. Duitse biefstuk is een bal gehakt, meestal met uien klaargemaakt.

2024-04-25
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

biefstuk

(de, -ken), (ook, veroud.:) kerstster, poinsettia, een sierplant met een aantal rode bladeren, afkomstig uit Midden-Amerika (Euphorbia pulcherrima, Cassavefamilie). Zie Enc.NWI 286. Etym.: Bij Stahel (1944: 195): biefstukblad. Wellicht is de naam ontleend aan de kleur van de bladeren.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Biefstuk

m. (-ken), lap rund-, kalfs- of paardenvlees van de bovenbil, meest gebakken gegeten; — Duitse biefstuk, gehakt, tot ballen gevormd en licht gebakken.

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

biefstuk

m. biefstukken (Eng. beefsteak [beef = rund + steak = lap vlees]: dunne lap vlees, dat gebakken of geroosterd wordt inz. van de bovenbil v. e. rund): een kalfs biefstuk.