bezitting
bezitting - Zelfstandignaamwoord 1. dat wat iemand in eigendom heeft, dat wat van iemand is ♢ Hij heeft niet veel bezittingen. Woordherkomst Naamwoord van handeling van bezitten met het achtervoegsel -ing
Wiktionary (2019)
bezitting - Zelfstandignaamwoord 1. dat wat iemand in eigendom heeft, dat wat van iemand is ♢ Hij heeft niet veel bezittingen. Woordherkomst Naamwoord van handeling van bezitten met het achtervoegsel -ing
Muiswerk Educatief (2017)
bezitting - zelfstandig naamwoord uitspraak: be-zit-ting 1. wat van jou is, waar je eigenaar van bent ♢ zitten al haar bezittingen in die ene tas? Zelfstandig naamwoord: be-zit-ting de bezitting ...
Fa. A.J. Osinga (1952)
s., bisitting, bisit (it), have, goed (it); -en, hawwen en hâlden (it); gemeenschappelijke -en, mandélichheden.
Van Dale Uitgevers (1950)
v. (-en), wat men bezit: de vluchtelingen hadden al hun bezittingen verloren; — inz. onroerend goed, land; landgoed; — staatsrechtelijk afhankelijke kolonie: vroeger sprak men van onze Oostindische bezittingen.
Jozef Verschueren (1930)
(bə'zitting) v. (–en; ...tinkje) I. Eig. het bezitten. II. Metn. 1. Algm. wat men bezit : zijn –en brengen hem veel op. Syn. →: bezit. 2. Inz. kolonie : de Engelse –en.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
v. (-en), wat men heeft: de vluchtelingen hadden al hun bezittingen verloren; m.n. onroerend goed, land, landgoed; staatsrechtelijk afhankelijke kolonie: vroeger sprak men van onze Oostindische bezittingen.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: