bezemsteel
1) (19e eeuw) (scheldw.) lang, stijf persoon. Vooral in de verbinding: 'een aangeklede bezemsteel'. In het Zaans is bezemstaal al lang een benaming voor een magere vrouw (Boekenoogen). • ‘Wel, dat is die lange, dunne, magere, schrale bezemsteel van een schoolmeester uit de Vrouwenstraat! (Pieter Louwerse: Vlissinger...