Wat is de betekenis van Bewijs?

2024-03-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bewijs

bewijs - Zelfstandignaamwoord 1. datgene wat de juistheid van een bewering onweerlegbaar vast (kan) leggen Het wiskundige bewijs dat er oneindig veel priemgetallen bestaan is onweerlegbaar. 2. schriftelijk blijk van iets, bewijsstuk De kassabon dient als bewi...

2024-03-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bewijs

bewijs - zelfstandig naamwoord uitspraak: be-wijs 1. iets waaruit blijkt dat het waar is ♢ bij gebrek aan bewijs werd hij vrijgelaten 2. papier dat iets bewijst ♢ heb je een bewijs van betaling?...

2024-03-19
Begripppenlijst Tweede Kamer

Winish Ganesh (2012)

Bewijs

In het recht - en in het bijzonder het strafrecht - heeft het bewijs als functie om er voor te zorgen dat de rechter zijn beslissing wettig en overtuigend kan nemen. In het strafrecht staan de regels omtrent bewijs opgenomen in het Wetboek van Strafvordering. Artikel 338 van het Wetboek van Strafvordering stelt bijvoorbeeld: "Het bewijs dat de verd...

2024-03-19
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

bewijs

zie gedrag.

2024-03-19
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Bewijs

1. begronding van een bewering, b.v. voor het gerecht; 2. wiskundig: het aantonen dat een bewering juist is; bewijzen baseren zich op grondstellingen (axioma’s) of wiskundige stellingen.

2024-03-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Bewijs

s.n., biwiis (it), blyk (it).

2024-03-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bewijs

o. (bewijzen), 1. de handeling van bewijzen; datgene waardoor voor het verstand onweerlegbaar wordt aangetoond dat iets is zoals men beweert of tevoren ondersteld heeft; een bewijs leveren ; wettig en overtuigend bewijs ; er is geen bewijs ; vrijspraak bij gebrek aan bewijs ; — (wisk.) liet betoog ener stelling uit de voorwaarden of on...

2024-03-19
Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Bewijs

(1 logica). De leer van het bewijs in de logica onderzoekt hoe men de waarheid van een stelling uit andere stellingen, welker waarheid men reeds kent, moet afleiden. Het is duidelijk, dat men daarbij ten slotte van stellingen moet uitgaan, die zonder bewijs vaststaan. Deze laatste, waarop ten slotte ieder bewijs steunt, noemt men prima principia of...

2024-03-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bewijs

o. bewijzen (1 de gronden, waarop een bewering rust; bewijsvoering, betoog; de logische uiteenzetting; 2 blijk, teken; 3 een zeer klein teken van iets; een zeer kleine hoeveelheid; 4 schriftelijk blijk, schriftelijke of gedrukte verklaring): 1. het bewijs van een stelling; rechtst. bij gebrek aan bewijzen vrijgesproken; een bewijs leveren, geven; t...

2024-03-19
Encyclopedie voor Iedereen

John Kooy (1933)

Bewijs

i/d logica, het afleiden v/e waarheid uit een of meer andere waarheden; i/d rechtspraak, het aan voeren v. gronden v/d opvatting omtrent zekere feiten.

2024-03-19
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Bewijs

Bewijs - I. (wiskundig). 1° B. is het aantoonen, dat een stelling, hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van andere stellingen, uit de axioma’s der wiskunde kan worden afgeleid. Men heeft het genoemd: het opmaken van den stamboom eener stelling. Juister ware niet van bewijs, maar van afleiding te spreken. 2° Het aantoonen van den waarheidsgrond z...

2024-03-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bewijs

o. (...wijzen; -je) [< bewijzen] I. dat waaruit blijkt dat iets zo is als men beweert: bewijzen aanvoeren; het van een stelling leveren; Meetk. uit het ongerijmde, bewijs, waardoor men laat zien, dat de ontkenning van het gestelde tot iets ongerijmds leidt. II. 1. Algm. iets waaruit het bestaan van iets anders blijkt: een van zijn genegenheid g...

2024-03-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bewijs

o. (bewijzen), 1. de handeling van bewijzen; datgene waardoor voor het verstand onweerlegbaar wordt aangetoond dat iets is zoals men beweerd of verondersteld heeft, zowel in de zin van bewijsvoering als van bewijsgrond: een bewijs leveren; wettig en overtuigend bewijs; vrijspraak bij gebrek aan bewijs; het betoog van een stelling uit de voorwaarden...

2024-03-19
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bewijs

Bewijs, 1) (in de logika), het aantoonen van de waarheid van een oordeel (stelling) door een redeneering, waaruit blijkt, dat het oordeel volgt uit andere oordeelen, wier waarheid wordt erkend en die waar zijn. Een b., dat de waarheid van een oordeel aantoont door terug te gaan tot de aanschouwing, beet „demonstratie” (in engeren zin). De oordeelen...

2024-03-19
Handelslexicon

J. Hagers (1910)

Bewijs

Bewijs - de gronden, waarop een rechter zich moet overtuigen van de waarheid eener zaak, eener daad, eener verklaring. De wet spreekt van een schriftelijk bewijs, bewijs door getuigen, vermoedens, de bekentenis en de eed. B. W. art. 1903. Het schriftelijk bewijs wordt geleverd door authentieke of onderhandsche geschriften. Het bewijs door getuigen...

2024-03-19
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Bewijs

Datgene waaruit blijken moet dat iets met de waarheid overeenstemt of dat een gebeurtenis werkelijk heeft plaats gehad. Bewijzen in rechten is het aanvooren van middelen1 op grond waarvan do rechter, naar het voorschrift der wet, de waarheid van datgene, waarop een der partijen zich in een geding beroept, kan cn moet aannemen. Bewijst in het burger...

2024-03-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Bewijs

BEWIJS, o. (bewijzen), blijk, teeken: een bewijs van moed, van trouw, van sympathie; — inz. blijk van echtheid, van waarheid een bewijs geven, aanvoeren; — een stoffelijk bewijs mijner erkentelijkheid, iets waaruit deze blijkt; — geen bewijs van, geen spoor van, in ’t geheel niet; — (wisk.) het betoog eener stelling...

2024-03-19
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Bewijs

Bewijs, o. (...zen), blijk van echtheid, - van waarheid; een - geven, - aanvoeren; schijn, voorkomen; hij gaf niet het minste - van achting. *-BAAR, bn. vatbaar voor bewijs. -HEID, v. gmv. *-GROND, m. (-en), reden van bewijs, argument. *-JE, (B. -N), (-s), o. gering blijk. *-PLAATS, v. (-en), stelling -, bewoordingen uit een werk tot staving aan...