Wat is de betekenis van betoog?

2025-11-13
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Betoog

o. (...togen), bewijsvoering; redenering om iets te bewijzen, waarbij in het midden blijft of inderdaad het bewijs geleverd is: zijn betoog was scherpzinnig, maar niet afdoende; de droogheid van een betoog; een betoog leveren, houden ; — dat behoeft geen betoog, dat is zonneklaar, dat spreekt van zelf; — ten beto...

2025-11-13
AI woordenboek

ChatGPT (2023)

betoog

Een betoog is een tekst of mondelinge uiteenzetting waarin iemand met argumenten probeert anderen te overtuigen van een bepaalde mening of standpunt. Het doel van een betoog is dus niet alleen informatie geven, maar vooral het publiek overhalen om het eens te worden met de spreker of schrijver. In een goed betoog staat het standpunt duidelijk verme...

2025-11-13
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

betoog

betoog - Zelfstandignaamwoord 1. een verhaal of stuk waarin men een bepaald gezichtspunt met argumenten tracht te onderbouwen Als ik dan dat áálgladde betoogje van de heer De Hoop Scheffer hoor, dan wordt het bij mij koud. Een kort en krachtig betoog werk...

2025-11-13
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

betoog

betoog - zelfstandig naamwoord uitspraak: be-toog 1. uitgewerkte toespraak over een bepaald onderwerp ♢ hij noemde in zijn betoog wel voordelen, maar geen nadelen 1. dat hoeft geen betoog [dat spre...

2025-11-13
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

betoog

o. betogen (bewijsvoering): het behoeft geen betoog, is uiteraard duidelijk.

2025-11-13
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

betoog

(bə'to:ch) o. (betogen; -je) het betogen : een houden, leveren; een scherpzinnig maar niet afdoend -; dat behoeft geen -. Syn. vertoog.

2025-11-13
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Betoog

o. (-togen), bewijsvoering; redenering om iets te bewijzen, waarbij in het midden blijft of inderdaad het bewijs geleverd is: zijn betoog was scherpzinnig, maar niet afdoende; een houden; dat behoeft geen betoog, dat is zonneklaar, dat spreekt vanzelf.

2025-11-13
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Betoog

BETOOG, o. (-en), bewijsvoering; redeneering om iets te bewijzen, waarbij eenigszins twijfelachtig is of inderdaad het bewijs geleverd is zijn betoog was scherpzinnig, maar niet afdoende; de droogheid van een betoog; een betoog leveren, houden; — dat behoeft geen betoog, dat is zonneklaar, dat spreekt van zelf; ten betooge dat. Betoogje, o. (...

2025-11-13
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Betoog

Betoog, o. gmv. *-ING, v. (-en), bewijsvoering, redenering. *-BAAR, bn. (-der, -st), *-ELIJK, bn. (-er, -st), vatbaar voor betoog. *-EN, bw. gel. (ik betoogde, heb betoogd).

2025-11-13
Prisma Nederlands-Duits

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-11-13
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)