Wat is de betekenis van besparen?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

besparen

besparen - Werkwoord 1. (ov) minder van iets gebruiken of verbruiken Ik bespaar benzine door minder snel te rijden. 2. (inerg), (economie) ~ op: minder geld uitgeven, bezuinigen De overheid zal moeten besparen op de onderwijsuitgaven. 3....

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

besparen

besparen - regelmatig werkwoord uitspraak: be-spa-ren 1. minder geld uitgeven ♢ je bespaart veel geld als je niet op vakantie gaat Algemene uitdrukkingen: 1. er bleef hem niet veel bespaard ...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Besparen

v., bisparje, útwinne, útsunigje, bigarje.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Besparen

(bespaarde, heeft bespaard), 1. sparende overleggen, bijeenbrengen: geld besparen voor een zomerreisje. 2. (fig.) uitwinnen, nodeloos maken: dit bespaart mij veel moeite; de zomertijd bespaart veel kunstlicht. 3. niet vergen van, niet doen ondergaan, niet belasten met: die droefheid, dat verdriet had hij mij kunnen besparen; ...

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

besparen

bespaarde, h. bespaard (sparende overleggen; sparen, overhouden op iets, dat niet in zijn geheel wordt gebruikt): enig geld voor de oude dag besparen, op zij leggen; licht besparen, zuinig zijn met; dat verdriet had ik mij zelf (ook: iem.) kunnen besparen, zorgen dat ik (hij) het niet behoefde te ondergaan.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

besparen

(bə'spa:rən) (bespaarde, heeft bespaard) 1. sparend overhouden : enig geld voor de oude dag -. Syn. uitsparen, uitwinnen. 2. uitwinnen : dat bespaart mij veel moeite. 3. zorgen dat men iets niet behoeft te ondergaan : dat verdriet had hij mij kunnen -.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Besparen

(bespaarde, heeft bespaard), 1. sparende overleggen, bijeenbrengen: geld besparen voor de vakantie; (fig.) uitwinnen, nodeloos maken: dit bespaart mij veel moeite; 3. niet vergen van, niet belasten met: die moeite had u zich wel kunnen besparen.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)