beroerdigheid
(19e eeuw) (inf.) narigheid, ellende. • Jezes, wat 'n beroerdigheid, dat kan je je gewoonweg niet voorstellen... eerst al die drukte van je advocaat en zoo en van de rechtbank. (Jacob Israël de Haan: Pijpelijntjes. 1904) • Natuurlik, 't kón niet anders. Dat had hij rijp overwogen. Hij zou het ook doen. Maar.... dàt was...