Beiden
(beidde, heeft gebeid), (in litt. taal) wachten; zonder beiden, zonder talmen, terstond; — ergens beiden, er blijven, vertoeven; — (overg.) af-, verwachten; te wachten staan.
Van Dale Uitgevers (1950)
(beidde, heeft gebeid), (in litt. taal) wachten; zonder beiden, zonder talmen, terstond; — ergens beiden, er blijven, vertoeven; — (overg.) af-, verwachten; te wachten staan.
Wiktionary (2019)
beiden - Werkwoord 1. (intr) treuzelen 2. (ov) afwachten beiden - Hoofdtelwoord 1. elk van beide personen ♢ Hij had beiden een kopie van zijn nieuwe roman gegeven.
Jozef Verschueren (1930)
(beidde, heeft gebeid) [Mned. wachten] 1. wachten, maar deftiger : ons beidt een droevig lot. 2. talmen : kom zonder -. Syn. toeven, wachten.
Instituut voor de Nederlandse taal
beiden ww. 'wachten' categorie: erfwoord Onl. Ic sal beidan sin (met genitief) 'ik zal op hem wachten' [10e eeuw; W.Ps.], lasteris beida herta min (pret.) 'mijn hart verwachtte schande' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. beiden 'wachten, (ver)toeven' [1220-40; CG II, Aiol]. Daarnaast een sterk werkwoo...
J.H. van Dale (1898)
BEIDEN, (beidde, heeft gebeid), (deftiger dan) wachten; zonder beiden, zonder talmen, terstond; toeven.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: