Wat is de betekenis van beiden?

2025-11-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Beiden

(beidde, heeft gebeid), (in litt. taal) wachten; zonder beiden, zonder talmen, terstond; — ergens beiden, er blijven, vertoeven; — (overg.) af-, verwachten; te wachten staan.

2025-11-16
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

beiden

beiden - Werkwoord 1. (intr) treuzelen 2. (ov) afwachten beiden - Hoofdtelwoord 1. elk van beide personen Hij had beiden een kopie van zijn nieuwe roman gegeven.

2025-11-16
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Beiden

v., biidzje.

2025-11-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

beiden

beidde, h. gebeid (lit. t. wachten): ons beidt een treurig lot; beidt uw tijd.

2025-11-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Beiden

(beidde, heeft gebeid) [Mned. wachten] 1. wachten, maar deftiger : ons beidt een droevig lot. 2. talmen : kom zonder -. Syn. toeven, wachten.

2025-11-16
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Beiden

(wachten), zie Bidden.

2025-11-16
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

beiden

beiden ww. 'wachten' categorie: erfwoord Onl. Ic sal beidan sin (met genitief) 'ik zal op hem wachten' [10e eeuw; W.Ps.], lasteris beida herta min (pret.) 'mijn hart verwachtte schande' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. beiden 'wachten, (ver)toeven' [1220-40; CG II, Aiol]. Daarnaast een sterk werkwoo...

2025-11-16
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Beiden

BEIDEN, (beidde, heeft gebeid), (deftiger dan) wachten; zonder beiden, zonder talmen, terstond; toeven.

2025-11-16
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Beiden

Beiden, bw. en ow. gel. (ik beidde, heb gebeid), wachten, toeven.

2025-11-16
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)