bedibberen
1) (1845) (< Jidd.) (Barg.) zeggen; vertellen. • Hem danken wij het, dat we niet, zooals hij 't noemt: ‘bedibberd worden door die satansche dorpshoofden, die bovendien de arme weêrlichten van koelies van hun zuur verdiend draagloon nog iets zoeken af te knijpen.’ (Justus van Maurik: Indrukken van een 'Tòtòk'....