bedaren - regelmatig werkwoord uitspraak: be-da-ren 1. rustig worden ♢ de huilende baby bedaarde gelukkig snel Regelmatig werkwoord: be-da-ren ik bedaar jij/u bedaart ...

(bedaarde, heeft en is bedaard), I. onoverg. tot rust komen, zich kalmeren: tot bedaren komen; iemand tot bedaren brengen; bedaar!, kalm!; stiller, kalmer, minder hevig worden: het onweer bedaart; II. overg. (weinig gebruikelijk) tot kalmte brengen: bedarende woorden.

v., bida(e)rje, bitommelje, bikomme, bilúmje, bilúnje, bisakje, bisuorje, bifalle, jin deljaen; (van pijn) slinke, saksearje, bikomme; (van slecht weer), útwaerje, lúmje, lúnje; (van de wind), falle, bifalle, lizzen gean; tot — komen, yn it bidarjen reitsje, komme; tot &...

(bedaarde, heeft en is bedaard), I. onoverg., 1. (gew.) belanden, terechtkomen: waar is mijn mes bedaard ? 2. tot rust komen, zich kalmeren: tot bedaren komen, iem. tot bedaren brengen ; bedaar ! kalm! het kind is niet tot bedaren te brengen, het schreeuwt hevig en er is geen stillen aan ; — stiller, kalmer, minder hevig worden: de storm, he...

bedaarde, h. (2), i. (1) bedaard (tot kalmte 1 komen, 2 brengen): 1. de zenuwlijder zal door die poeiers wel wat bedaren; de storm gaat al bedaren; bedaar toch! tot bedaren komen, brengen; 2. zie uw drift wat te bedaren, kalmeren; iem. bedaren.

BEDAREN, (bedaarde, heeft en is bedaard), (gew.) belanden, terechtkomen waar is mijn mes bedaard ？; — tot rust komen, zich kalmeeren: tot bedaren komen, iem. tot bedaren brengen; — stiller, kalmer worden; de storm, het onweder bedaart, wordt minder in hevigheid; — het weder bedaart, wordt beter, mooier; — een toornige, ki...

zie Bevredigen.