beau
(19e eeuw) (spot.) pronker; modieuze kerel. Ook: minnaar. • 'Wij hadden algauw ieder een beau, een beau is een vrijertje,’ zei zij. (Maria Dermout: De tienduizend dingen. 1955) • Het is heel fijn als je voelt dat je beau je ook nog leuk en begeerlijk vindt als jij met die broek aan op de bank hangt, maar het is niet r...