bazin
(2001) (Vlaanderen, sch.) echtgenote. • (Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001)
Marc De Coster (2020-2024)
(2001) (Vlaanderen, sch.) echtgenote. • (Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001)
Muiswerk Educatief (2017)
bazin - zelfstandig naamwoord uitspraak: ba-zin 1. vrouw die het meest te vertellen heeft ♢ de bazin deelt het werk uit Zelfstandig naamwoord: ba-zin de bazin de bazinnen
Van Dale Uitgevers (1950)
(-nen), 1. vrouw van het huis, meesteres; 2. vrouw van de baas ; 3. brutale, ook grote vrouw.
Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)
1° François Emanuel Joseph, componist en muziekleeraar; *1816 te Marseille, + 1878 te Parijs. Hij was leerling van het Parijsche conservatorium, waar hij in 1840 den Prix de Rome behaalde met de cantate „Louyse te Montfort”. Na zijn terugkeer uit Italië (1844) .vestigde hij zich als zangleeraar, werd in 1849 harmonielee...
Jozef Verschueren (1930)
(ba'zin) v. (-nen; -netje) 1. vrouw van de baas van het huis 2. vrouw die „de baas” is.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
v. (-nen), 1. vrouw van het huis, meesteres; 2. vrouw van de baas; 3. bazige, ook grote vrouw; (gew.) waardin.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: