Wat is de betekenis van barst?

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

barst

barst - zelfstandig naamwoord 1. scheur in iets wat breekbaar is ♢ er zit een barst in die vaas 1. geen barst [helemaal niets] Zelfstandig naamwoord: barst de barst...

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Barst

s., barst, boarst, skuor; vol -en, barst(er)ich.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Barst

m. (-en), breuk, scheur in een harde oppervlakte of een hard lichaam waarbij de delen nog niet uit elkaar wijken: een barst in een muur, in het ijs, in een kopje, in vernis.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

barst

m. barsten (breuk, spleet, scheur inz. in een hard voorwerp); ook, berst.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

barst

m. (-en; -je) smalle breuk : een in een plank ; -en in het ijs, in een glas.Syn. kloof, reet, scheur, spleet.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Barst

BARST, m. (-en), spleet, scheur in een hard voorwerp ontstaan en waarbij de deelen nog niet uit elkaar wijken: een barst in een muur, in het ijs, in een kopje. BARSTJE, o. (-s).

2024-04-19
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Barst

Barst, v. (-en), spleet. *-EN, ow. gel. (ik barstte, ben gebarsten).