Wat is de betekenis van bankwerker?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bankwerker

(1937) (Barg.) iemand die regelmatig op een bank overnacht; zwerver. • Bankwerker: iemand die (geregeld) op een bank slaapt. Was hij vannacht bankwerker? (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937) • En een 'bankwerker' heeft niets met het handwerk te maken: zo wordt een dakloze genoemd, die geregeld op een bank overnacht. (Trouw...

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bankwerker

bankwerker - Zelfstandignaamwoord 1. (beroep) iemand die bankwerk verricht. Woordherkomst afgeleid van bankwerken met het achtervoegsel -er Verwante begrippen bankwerk, bankwerkster, smederij, smid

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bankwerker

m. (-s) 1. smid of werkman in smederijen die bankwerk verricht; vgl. vuurwerker ; ook in timmerwinkels; 2. knecht in een broodfabriek die het deeg afweegt en tot broden vormt; 3. (Barg.) iem. die gewoonlijk op banken slaapt.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bankwerker

m. bankwerkers (werkman, die met beitel en vijl koud ijzer aan de schroefbank bewerkt): vuurwerkers en bankwerkers; verg. ajusteur.

2024-04-19
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Bankwerker

Vakman, die aan de werkbank het ijzer met gereedschap fijne bewerkingen doet ondergaan.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bankwerker

m. (-s). Tgst. → vuursmid.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

BANKWERKER

m. (-s), werkman in smede rijen, die aan de bank de voorwerpen met beitel en vijl koud bewerkt; vgl. voorwerker, ook in timmerwinkels; — de knecht in eene broodfabriek, die het deeg afweegt en tot brooden vormt. 1