Wat is de betekenis van Bankgeld?

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bankgeld

bankgeld - zelfstandig naamwoord uitspraak: bank-geld 1. geld dat op de bank staat ♢ ik heb een deel van het bankgeld opgenomen Zelfstandig naamwoord: bank-geld het bankgeld Tegenstellingen kasgeld

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bankgeld

o., krediet dat men in de boeken van een bank heeft (tegenover kasgeld).

2024-04-19
Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Bankgeld

zie: Bank, Geld circulatie.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bankgeld

o. bankgelden (het crediet, dat men heeft in de boeken ener depositobank).

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bankgeld

o. (-en) geld dat met een bank in verband staat nl. 1. geld dat men op de bank heeft staan. Tgst. kasgeld. 2. geld dat men van een bank te leen heeft.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bankgeld

o., door banken in omloop gebracht betaalmiddel. Bankgeld bestaat uit centrale-bankgeld (bankbiljetten en tegoeden bij de centrale bank) en giraalgeld (girale tegoeden bij banken en giro-instellingen); dit ter onderscheiding van staatsgeld en voor particuliere rekening aangemaakt geld.

2024-04-19
Handelslexicon

J. Hagers (1910)

Bankgeld

Bankgeld - rekenmunt, welke in bankzaken gebezigd werd (o.a. Mark Banco in Hamburg.) Te onzent deed in den ouden tijd het bankgeld agio boven het kasgeld, omdat dit laatste zeer vaak besnoeid en op andere wijze minderwaardig was gemaakt. Men voldeed dus een zeker bedrag met minder eenheden eener zelfde munt in bankgeld dan in kasgeld.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

BANKGELD

o. geld dat men van eene bank in leen heeft; (Z. A.) geld dat men voor eene plaats of bank in de Kerk betaalt.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Bankgeld

Bankgeld, o. gmv. geld waarvan de koers hooger stond dan kasof kontant geld. *...HOUDER, m. (-s), *..HOUDSTER, v. (-s), hij -, zij die eene speelbank of eene bank van leening houdt, of ze voor eigen rekening bestuurt. *...NOOT, v. (...en), bankbiljet (inz. engelsche).