bankgeld
bankgeld - zelfstandig naamwoord uitspraak: bank-geld 1. geld dat op de bank staat ♢ ik heb een deel van het bankgeld opgenomen Zelfstandig naamwoord: bank-geld het bankgeld Tegenstellingen kasgeld
Muiswerk Educatief (2017)
bankgeld - zelfstandig naamwoord uitspraak: bank-geld 1. geld dat op de bank staat ♢ ik heb een deel van het bankgeld opgenomen Zelfstandig naamwoord: bank-geld het bankgeld Tegenstellingen kasgeld
Jozef Verschueren (1930)
o. (-en) geld dat met een bank in verband staat nl. 1. geld dat men op de bank heeft staan. Tgst. kasgeld. 2. geld dat men van een bank te leen heeft.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
o., door banken in omloop gebracht betaalmiddel. Bankgeld bestaat uit centrale-bankgeld (bankbiljetten en tegoeden bij de centrale bank) en giraalgeld (girale tegoeden bij banken en giro-instellingen); dit ter onderscheiding van staatsgeld en voor particuliere rekening aangemaakt geld.
J. Hagers (1910)
Bankgeld - rekenmunt, welke in bankzaken gebezigd werd (o.a. Mark Banco in Hamburg.) Te onzent deed in den ouden tijd het bankgeld agio boven het kasgeld, omdat dit laatste zeer vaak besnoeid en op andere wijze minderwaardig was gemaakt. Men voldeed dus een zeker bedrag met minder eenheden eener zelfde munt in bankgeld dan in kasgeld.
J.H. van Dale (1898)
o. geld dat men van eene bank in leen heeft; (Z. A.) geld dat men voor eene plaats of bank in de Kerk betaalt.
I.M. Calisch (1864)
Bankgeld, o. gmv. geld waarvan de koers hooger stond dan kasof kontant geld. *...HOUDER, m. (-s), *..HOUDSTER, v. (-s), hij -, zij die eene speelbank of eene bank van leening houdt, of ze voor eigen rekening bestuurt. *...NOOT, v. (...en), bankbiljet (inz. engelsche).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: