bangmakertje
(naar het gebruik van vechtersbazen om, vóór het knokken, hun bovenkleding uit te trekken), jasje, vestje; in zijn bangmakertje staan, gedeeltelijk ontkleed zijn: Magertjes stond hij in zijn bangmakertje te beven ... In het Nieuwendijksche avondduister ... voelde hij zich eerst een beetje bedremmeld, zoo, in zijn ‘nakende trui&r...