Wat is de betekenis van bandje?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bandje

bandje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord band

2024-04-20
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

bandje

Strafdoublet. In de uitdrukking: het contract van een bandje voorzien. Zie ook: strikje

2024-04-20
Jargon & Slang van Studenten

Marc De Coster (2017)

Bandje

Bandje - gebonden exemplaar van een proefschrift.

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bandje

o. (-s), 1. kleine band, inz. aan een kledingstuk ; 2. gebonden boek ; hij verzamelt fraaie bandjes ; — (stud.) gebonden exemplaar van een academisch proefschrift; 3. sigaar met een bandje; 4. (plantk.) kleverig kliertje in de vorm van een knopje of schildvormig aanhangsel v. d. stuifklompjes bij sommige planten.

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bandje

o. bandjes (1 papieren strookje om sigaren; ook: een sigaar met een bandje; 2 een gebonden boekdeeltje): 1. een sigaar met een bandje; 2. een smaakvol bandje.

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bandje

('bantjə) o. (-s) vklw. van → band.

2024-04-20
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)