bandje
bandje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord band
Wiktionary (2019)
bandje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord band
drs. Toine van Hoof (2017)
Strafdoublet. In de uitdrukking: het contract van een bandje voorzien. Zie ook: strikje
Van Dale Uitgevers (1950)
o. (-s), 1. kleine band, inz. aan een kledingstuk ; 2. gebonden boek ; hij verzamelt fraaie bandjes ; — (stud.) gebonden exemplaar van een academisch proefschrift; 3. sigaar met een bandje; 4. (plantk.) kleverig kliertje in de vorm van een knopje of schildvormig aanhangsel v. d. stuifklompjes bij sommige planten.
M. J. Koenen's (1937)
o. bandjes (1 papieren strookje om sigaren; ook: een sigaar met een bandje; 2 een gebonden boekdeeltje): 1. een sigaar met een bandje; 2. een smaakvol bandje.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: